Een rembrandt? Neuuhhh…

Je leert je Pappenheimers wel kennen als je zoiets ontdekt als een oud schilderij achter het behang. Er zijn zat mensen die direct dollartekens in hun ogen krijgen en willen weten of deze ontdekking een miljoentje waard is. Deze Dagobert Ducks blijken rasoptimisten. Als ik opmerk dat we hier niet te maken hebben met een Rembrandt, roepen zij dat je dat nooit kunt weten. En dat je bij ‘Tussen Kunst en Kitsch’ ook wel wonderen ziet gebeuren. Zij zouden het schilderij zonder scrupules loswrikken en laten taxeren.

Niet ik. Al vermoedt Koen van Rooijen, conservator van het Historisch Museum de Bevelanden, dat het op een paar panelen is geschilderd en er vervolgens in gezet. Zo ging dat toen. Het is dus waarschijnlijk nog mogelijk ook.

Wie heeft het wel gemaakt, als het Rembrandt niet was? Er valt geen handtekening te ontdekken. Behalve Koen van Rooijen heb ik nog andere hulptroepen. Volgens hen werd dit soort werk meestal niet gesigneerd. Wel noemen zij allemaal twee namen: Zwigtman en Kramer. Gerard de Fouw, archivaris bij de Gemeente Noord-Beveland, noemde direct Karel Kramer. Frank de Klerk, archivaris bij de Gemeente Goes, stuurde mij een link naar een artikel uit 1968: ‘Drie Noord-Bevelandse schilders’. De Duitse historicus die zo goed kan slopen en niet bij naam genoemd wil worden, gaf mij van ditzelfde artikel een kopie.

Drie schilders? Na enig googelen blijken er zelfs vier mogelijke makers te zijn. Het begint allemaal bij Cornelis Zwigtman (1781-1866), de oudste en meest veelzijdige van het stel. Hij was huisschilder, kunstschilder en ook nog dichter. Zijn zoon Marinus en zijn knecht Karel Kramer leerden van hem het vak. Hendrik Kramer leerde het weer van zijn vader Karel.

In Historisch Museum de Bevelanden, meldt van Rooijen, hangt een wandschildering, geschilderd door vader en zoon Kramer. Zij werkten vaak samen. Het is afkomstig uit de Stadswijnkelder. Dit mooie etablissement stond schuin tegenover ons huis in de Hoofdstraat. In 1974 is het afgebrand. Het bewaarde stuk, op paneel geschilderd en dus uitneembaar (!) was net in restauratie en is daardoor gered van de vlammen.

De Stadswijnkelder was het decor van feesten, partijen en onze jaarlijkse gymnastiekuitvoeringen. Ik zwaaide er met knotsen en stortte jammerlijk van de evenwichtsbalk. Ik herinner me nog een bruiloft waarop mijn zusje en ik kennismaakten met de zoute pinda. We konden ons geluk niet op, renden langs de tafeltjes en aten alle schaaltjes leeg voor onze ouders er iets van konden zeggen. Hier leerde mijn vader mij de Weense wals. Mijn moeder wilde niet: ‘Doe mij maar de Slow Fox!’ zei ze nuffig, ‘Je maakt me altijd stikdraaierig!’ Maar daar piekerde haar ega niet over. Zwieren moest je. Ik wilde wel. Mijn vader schopte zijn sloffen uit en zei: “Je telt 1-2-3, 1-2-3. Ik hou je vast en je merkt het wel!’ Ik heb het gemerkt. Dat ging snel! En na afloop stikdraaierig…

Twee andere fraaie etablissementen in dit dorp waren De Korenbeurs en De Graaf van Buren. Ze bestaan nog steeds, maar zijn beide verbouwd. Wikipedia meldt dat er nog een wandschilderij te zien is in de Graaf van Buren, maar volgens van Rooijen is er nog een in De Korenbeurs. Gezien de huidige interieurs heb ik zo mijn vraagtekens. Ach het is wel duidelijk: ik ga maar eens op onderzoek uit.

Read More

Gevraagd & ongevraagd

De voorkamer galmt een beetje, nu hij zo leeg is. Mijn moeder heeft hier al twee keer naar binnen gekeken, dat wil zeggen: ik reed haar twee keer in de rolstoel tot de drempel van de kamer. Beide keren sperde ze haar ogen en mond wagenwijd open. Ik geloof dat ze het wel spannend vindt. Even was ik bang dat ze zou gaan huilen, maar gelukkig gebeurde dat niet. Dan had ik mij vreselijk gevoeld, want ik ben natuurlijk wel bezig met een ingrijpende en onomkeerbare transformatie. Eentje die mij goed bevalt, maar die ik haar niet zou willen aandoen als dat haar verdriet doet. Dus probeer ik een plan te maken dat haar ook zal bevallen. Ik heb het er druk mee, want ik heb nog nooit in mijn leven zoveel gevraagd en ongevraagd advies gekregen.

Wat wil je eigenlijk met die ingebouwde boekenkast? – Die laat ik zitten.– Vreselijk! Dat meen je niet!

Je moet er een andere kachel neerzetten hoor. – Hier heb ik even geen geld voor. – Joh dat loopt toch wel los? Het is té lelijk zo..

Ga je de grote paneeldeuren overschilderen? – Weet ik nog niet…– Wat? Heb je nog niet eens een plan?

Laat je de houten wand zo, of schilder je hem over? – Ik werk de spijkergaatjes een beetje weg, maar echt overschilderen, neuh…– Hmmm… [zucht]

Als ik jou was liet ik die andere muren kaal… dat ouwe baksteen is prachtig!– Authentiek en fris, met het watersnoodzout er nog op. Maar toch gaat er gipsplaat tegenaan. En isolatie.– Oh.

Waarom houd je de vloer niet zoals die nu is – dat is toch hartstikke mooi? Waarom nog planken erop? – Omdat ik dat mooier vind…– Je bent gek. Die-en-die vindt deze tegels ook zo leuk.– Kan me niet schelen…– Wees toch eens flexibel, jij luistert ook naar niemand, dat is toch veel makkelijker?

Mijn opa, die ook goed kon galmen, blies hier zijn laatste adem uit. Dat ging bijzonder gemoedelijk. Hij lag al een tijdje weg te dommelen en zonder dat iemand er dramatisch over deed, was het wel duidelijk dat hij aan het vertrekken was. Daarna bleef de kamer nog pakweg een jaar in zijn oude staat. Mijn moeder zat er vaak. Zo nam ze afscheid van haar jeugd. Van de tafel onder de lamp in het midden, de vier stoelen eromheen. Van ‘het schouwtje’ dat mijn vader zo lelijk vond maar mijn opa zo mooi modern. En dat ik nu zwart ga schilderen. Of wordt het toch donkerbruin?

Ongeveer een jaar na mijn opa’s dood, we zaten te eten, zei mijn moeder zacht: ‘Zullen we dan nu maar eens naar beneden verhuizen?’ Dus werd de kamer gemoderniseerd. Er kwam nieuw behang over het oude, waarop ik in mijn hippe tienerletters nog snel, nu het mocht, allerlei kreten had geschreven. Ik zag dat vorige week, bij het wegstropen van de lagen. Ik was het straal vergeten. En kon het ook niet meer precies ontcijferen.

Het schilderij daarentegen lijkt steeds meer detail te krijgen. Dat klinkt mooi, maar misschien bleekt het wel op nu het aan het daglicht wordt blootgesteld. Ik houd angstvallig de gordijnen dicht, want ik ben als de dood dat het steeds mooier en scherper wordt om daarna langzaam in de wand te verdwijnen. Als een foto die te lang in de ontwikkelaar ligt. Ik zie het nieuws op Omroep Zeeland al voor me: “Schilderij lost op in houten wand.”

Read More

Spijkers

Zondag, mijlpaal. De muren van de kamer zijn ontbloot van behang en hardboard & triplex plaatjes. Met vereende krachten, maar vandaag was ik alleen, Ik heb dus het slotakkoord laten klinken en ik moet zeggen, ik ben enorm tevreden. Vanochtend dacht ik nog dat ik het niet zou kunnen, althans, ik zou niet alle spijkertjes tot aan het plafond kunnen weghalen, laat staan alle plaatjes . Hoogtevrees hè, en om die reden zou ik zeker niet op de hoge trap durven. Wel op het steigertrapje, maar dan moest ik op mijn tenen staan. En verloor ik dan niet mijn evenwicht?
Afijn, na een hoop inwendig gepiep en een paar koppen koffie krakkemikte ik mijzelf op dat steigertrapje. De grote trap ernaast, dan kon ik die als bijzettafel en houvast gebruiken. Gelukkig heb ik echt lange armen, in zo’n soort gorillaverhouding – en dat scheelt. Maar dan nog. Ik zag mezelf toch echt niet die ruim drie meter halen.
Tijdens De Ramp stond het water hier tot een paar decimeter onder het plafond. De avond ervoor dronken mijn opa en oma in deze kamer nog een kop koffie. Als altijd lieten ze de lege kopjes staan. ’s Nachts ging de tafel met het water mee omhoog en in de dagen daarna, toen het zakte, daalde hij weer rustig op de kamervloer neer. Buiten de dijk vielen doden, werden huizen verwoest, een dood paard bonkte tegen de winkelruit die het niet begaf… Maar de koffiekopjes bleven op tafel staan zoals ze waren achtergelaten, de lepeltjes in de kopjes. Dat zagen mijn ouders toen ze dagen later weer naar binnen mochten om de boel te gaan opruimen. Mijn moeder vertelde dit vaak. Het ontroerde haar, die stille getuigen.
Ik begon te wrikken aan de plaatjes naast de kamerdeur. De een of andere onverlaat, ik denk mijn opa of mijn vader, heeft destijds enorm goed zijn best gedaan: plaatje op plaatje gespijkerd en vet overgeschilderd zodat je niets meer ziet van wat voor spijker dan ook. En er zaten lange joekels tussen.
Inmiddels schaam ik mij nergens meer voor en slaak ik kreten als Monica Seles op de tennisbaan, als ik weer ergens aan zit te wrikken. Dankzij mijn aanmoedigingen kwam bijna de hele deurpost mee. Niet echt de bedoeling. Zodat ik besloot de afdekstrip los te beitelen van de deurpost. Nu vind ik beitelen geweldig leuk werk en ik vergat een beetje op mijn hoogte te letten. Langzaam naderde ik de bovenkant van de deur en ontelbaar veel spijkertjes verder was ik toe aan het bovenste plaatje behang. Wrikken, beitelen, kreunen, wrikken… opeens schoot het los. Aaahhhrggh!
Ik stond al heel hoog, eigenlijk had ik niet gedacht dat ik dat zou durven. Maar ik stond er en kon het plafond aanraken. Ik kon nu met het losschietende plaatje in mijn handen achterover pletteren of het langs mijn rug naar beneden laten vallen. Met de spijkertjes mijn kant op. Natuurlijk werd het het laatste. En zo komt het dat ik twee interessante krassen op mijn rug heb en een wond op mijn hiel. Het ziet erger uit dan het is. Ik voel niets. Ja, trots, want daarna klom ik overal gewoon omhoog en heb ik alles luid kreunend los weten te krijgen.

Read More

Jerommeke

De vondst van Het Schilderij heeft natuurlijk gevolgen. De hele muur waar het onderdeel van uitmaakt gaat nu bloot en vervolgens pak ik ook de andere muren aan. Die staan bol van het watersnoodvocht. Zodat ik vanmiddag op zo’n horizontale ladder stond, een soort stellinkje, waarmee ik nog net bij het plafond kan en mijn hoogtevrees binnen de perken blijft. Het behang heeft vooral aan de onderkant een bol buikje van het naar beneden gevallen puin. Dat krijg je zo losgepulkt, want het is vochtig. Bovenaan is het echter een ander verhaal. Het zit met ontelbaar veel spijkertjes op een plaatje dat met ontelbaar veel spijkertjes op weer een plaatje zit, dat vastgeklonken lijkt aan het fraaie plafond.

Ik had mezelf omhooggewerkt tot de rechterbovenhoek, spijkertjes er zoveel mogelijk uit en wrikken maar. Het plaatwerk bewoog, maar daar hield het mee op. Een half uur lang probeerde ik het enigszins boven mijn macht, te scheuren, te breken, doormidden te zagen. Ik was boos en wanhopig. Had ik maar de spierballen van Jetze Plat. Was ik daarbij maar een centimeter of 10 langer. Had ik niet zo’n gedegenereerde onderrug en een verschoven nekwervel! Ja dan! Of moest ik toch een willekeurige Jerommeke van de straat plukken? Zelfmedelijden, stof in mijn neus, zweet onder mijn petje… ik voelde me zielig.

Er kwam een vriendin binnenlopen die adviseerde: “Je moet het plaatje doormidden breken..” Ik snibde dat ze geen dingen moest opperen die ik al tig keer geprobeerd had. Ze verdween… Nu was ik ook nog kwaad op mezelf: sjaggerijnige troel!Maar toch hè.. er kwam beweging in het plaatje. Na een minuut of tien had ik het opeens in mijn handen. Bovenin de hoek zag ik nog een paar kleine fliebertjes donker behang, geplakt op een stukje krant. Ik sneed ze voorzichtig los. Rond 1900 dacht ik, aan de letters te zien. Hooguit 2 x 1 cm maar genoeg om blij van te worden: dit was oud.

Tevreden ging ik aan de thee. Om gestoord te worden door een enthousiaste Duitse historicus, die eerder op de dag ook al was komen binnenrennen en nu een artikel meebracht over de vermoedelijke maker van Het Schilderij. Hij had een vrouw in zijn kielzog, samen bekeken ze het stukje behang en dachten ook dat het rond 1900 geplakt moest zijn geweest.

Opeens vroeg hij: “Mag ik een keertje helpen slopen?” Ik geloofde mijn oren niet, maar hij was serieus. En al heeft hij niet de spierballen van Jetze Plat, is hij niet langer dan ik en lijkt hij in de verste verte niet op een Jerommeke, ik heb nog nooit zo volmondig ja gezegd tegen een man.

Read More