De voorkamer galmt een beetje, nu hij zo leeg is. Mijn moeder heeft hier al twee keer naar binnen gekeken, dat wil zeggen: ik reed haar twee keer in de rolstoel tot de drempel van de kamer. Beide keren sperde ze haar ogen en mond wagenwijd open. Ik geloof dat ze het wel spannend vindt. Even was ik bang dat ze zou gaan huilen, maar gelukkig gebeurde dat niet. Dan had ik mij vreselijk gevoeld, want ik ben natuurlijk wel bezig met een ingrijpende en onomkeerbare transformatie. Eentje die mij goed bevalt, maar die ik haar niet zou willen aandoen als dat haar verdriet doet. Dus probeer ik een plan te maken dat haar ook zal bevallen. Ik heb het er druk mee, want ik heb nog nooit in mijn leven zoveel gevraagd en ongevraagd advies gekregen.

  • Wat wil je eigenlijk met die ingebouwde boekenkast? 
    – Die laat ik zitten.
    – Vreselijk! Dat meen je niet!
  • Je moet er een andere kachel neerzetten hoor. 
    – Hier heb ik even geen geld voor.
    – Joh dat loopt toch wel los? Het is té lelijk zo..
  • Ga je de grote paneeldeuren overschilderen? 
    – Weet ik nog niet…
    – Wat? Heb je nog niet eens een plan?
  • Laat je de houten wand zo, of schilder je hem over? 
    – Ik werk de spijkergaatjes een beetje weg, maar echt overschilderen, neuh…
    – Hmmm… [zucht]
  • Als ik jou was liet ik die andere muren kaal… dat ouwe baksteen is prachtig!
    – Authentiek en fris, met het watersnoodzout er nog op. Maar toch gaat er gipsplaat tegenaan. En isolatie.
    – Oh.
  • Waarom houd je de vloer niet zoals die nu is – dat is toch hartstikke mooi? Waarom nog planken erop? 
    – Omdat ik dat mooier vind…
    – Je bent gek. Die-en-die vindt deze tegels ook zo leuk.
    – Kan me niet schelen…
    – Wees toch eens flexibel, jij luistert ook naar niemand, dat is toch veel makkelijker?

Mijn opa, die ook goed kon galmen, blies hier zijn laatste adem uit. Dat ging bijzonder gemoedelijk. Hij lag al een tijdje weg te dommelen en zonder dat iemand er dramatisch over deed, was het wel duidelijk dat hij aan het vertrekken was. Daarna bleef de kamer nog pakweg een jaar in zijn oude staat. Mijn moeder zat er vaak. Zo nam ze afscheid van haar jeugd. Van de tafel onder de lamp in het midden, de vier stoelen eromheen. Van ‘het schouwtje’ dat mijn vader zo lelijk vond maar mijn opa zo mooi modern. En dat ik nu zwart ga schilderen. Of wordt het toch donkerbruin?

Ongeveer een jaar na mijn opa’s dood, we zaten te eten, zei mijn moeder zacht: ‘Zullen we dan nu maar eens naar beneden verhuizen?’ Dus werd de kamer gemoderniseerd. Er kwam nieuw behang over het oude, waarop ik in mijn hippe tienerletters nog snel, nu het mocht, allerlei kreten had geschreven. Ik zag dat vorige week, bij het wegstropen van de lagen. Ik was het straal vergeten. En kon het ook niet meer precies ontcijferen.

Het schilderij daarentegen lijkt steeds meer detail te krijgen. Dat klinkt mooi, maar misschien bleekt het wel op nu het aan het daglicht wordt blootgesteld. Ik houd angstvallig de gordijnen dicht, want ik ben als de dood dat het steeds mooier en scherper wordt om daarna langzaam in de wand te verdwijnen. Als een foto die te lang in de ontwikkelaar ligt. Ik zie het nieuws op Omroep Zeeland al voor me: “Schilderij lost op in houten wand.”